Na een lang werkzaam leven als docent op verschillende gebieden en daarna als zelfstandig adviseur is Henk Crouwel zich op latere leeftijd als autodidact gaan wijden aan de beeldende kunst. Hij volgt ondermeer workshops en cursussen zoals die op de Vrije Academie in Den Haag en begint begin jaren negentig van de vorige eeuw met zijn eerste experimenten. Hij wordt al vroeg opgemerkt met ruimtelijk werk dat hij inzendt voor een beeldenproject in Drenthe. Het realiseren van dit werk is het begin van een vruchtbare periode. Naast schilderijen en reliëfs zijn er inmiddels meerdere beelden in de openbare ruimte gerealiseerd.
Een grote fascinatie voor regelmatigheden en logica is de belangrijkste drijfveer voor Crouwel om steeds weer nieuwe aanleidingen te zoeken voor zijn werk. Hij vindt ze in de wiskunde, in systematische getallenreeksen, in de volgorde van de letters in het alfabet of in de kleuropeenvolging van het spectrum.
In alle tijden zijn er kunstenaars die gefascineerd worden door wiskundige principes en visuele systemen; ook kunstenaars staan altijd op de schouders van hun voorgangers. Vooral in de twintigste eeuw, vanaf het moment dat de abstractie in de beeldende kunst opkomt en vervolgens subjectieve benaderingen in deze richting ter discussie worden gesteld, is dit tot een culminatie gekomen. Het is Theo van Doesburg, één van de grondleggers van de Stijlbeweging, die op een gegeven moment afstand neemt van het meer intuïtieve werk van zijn mede-grondlegger Piet Mondriaan door geometrische constructies als uitgangspunt te nemen voor zijn schilderijen. Het begrip ‘abstract’ wordt zo als het ware nader gespecificeerd in het begrip ‘concreet’. In de concrete kunst wordt afgerekend met de subjectieve abstractie. Het enige subjectieve dat in deze richting nog een rol lijkt te spelen is de keuze van het ordeningssysteem.
Het zijn vooral Zwitserse kunstenaars die zich vanaf het midden van de twintigste eeuw concentreren op concrete uitgangspunten en deze verder ontwikkelen tot zuiver systematische kunst. Het belangrijkst voor deze richting zijn Max Bill en Richard Lohse. In hun voetsporen is een hele generatie Zwitserse kunstenaars actief. Wat hen bezighoudt is in 1957 bijzonder verhelderend uiteen gezet door Karl Gerstner in een publicatie met als titel: ‘kalte Kunst?- zum Standort der heutigen malerei’ (Uitgever Arthur Niggli GmbH, Teufen, Zwitserland). Gerstner geeft, na een historische inleiding, voorbeelden van het werk van tijdgenoten die hij via schema’s helder analyseert. Al het werk dat hij behandelt heeft een mathematische grondslag; langs deze weg streven zij naar een meest universele vorm van kunst.
Henk Crouwel zoekt met zowel ruimtelijk als twee-dimensionaal werk aansluiting bij het gedachtengoed van deze Zwitserse stroming. Vooral het werk en de geschriften van Max Bill fascineren hem. In diens werken schept hij nieuwe ordeningen met kleuren en vormen die een zekere stemming teweeg moeten brengen. Bill zegt ergens: ‘Ik vind in de kunst die ordening die ik in het leven niet vind’. Ondanks het streng mathematisch systematische van zijn werk heeft het toch een zekere levenbeschouwelijke grondslag.
In die geest werkt Henk Crouwel; steeds op zoek naar kunst die een tegenwicht vormt voor de dagelijkse chaotische samenleving.